Zijn wat je ziet, aan de voet van de Rembrandtparktorens
Je ziet ze, fietsend over de meanderende paden van het Rembrandtpark, liggend in het frisse groen, of rijdend over de A10. Hoog torenen een tiental gebouwen boven het groene maaiveld uit, hier aan de rand van het park, op de grens van oud en nieuw Amsterdam-West. Volgens de Avant-gardistische principes van de moderne stedenbouwkundigen en architecten vormen de torens een esthetisch accent in het landschap: verticaal in evenwicht met het overwegend horizontale. De Rembrandtparktorens, van architectenbureau Zanstra, Gmelig Meyling, de Clercq Zubli, hebben begin jaren ’70 gelijktijdig met het park vorm gekregen,.
Het landschap doet grootstedelijk aan. Hier waan ik mij, op mijn dagelijkse route door het park, in het buitenland. Even ben ik in Central Park, evenals het Rembrandtpark aangelegd in de Engelse landschapsstijl en met een spectaculaire skyline. Dat ik nooit in New York ben geweest, doet deze voor sommigen onrealistische vergelijking verklaren. Ook doen de torens mij zo nu en dan terugdenken aan de buitenwijken van Praag, waar ik als Erasmusstudent menig uur lummelend heb doorgebracht. Sinds Amsterdam mijn stad is, voel ik mij regelmatig toerist in eigen stad. Hier kan dat goed.
Af en toe fantaseer ik over een woning in een van de torens. Ervaren of het zo is dat grootstedelijk wonen in hoogbouw, letterlijk én figuurlijk, zorgt voor een breder zichtveld. Zo’n loft is voor mij vooralsnog te duur. Gelukkig is dit andere perspectief ook te verkrijgen bovenop het voormalige kantoorgebouw, getransformeerd tot hotel met skylounge. Voor de prijs van een cocktail.
Dit stukje schreef ik in 2014 voor de blog www.zijnwatjeziet.nl. Waarop schrijvers een ode brengen aan hun lievelingsplek, in nooit meer dan 250 woorden. Elke zondag een nieuwe schrijver en een nieuwe plek. Gastschrijvers zijn welkom. De blog is een initiatief van Kris Oosting, urbanist dan wel planoloog en geïnteresseerd in de manier waarop mensen plekken beleven. De titel ‘Zijn wat je ziet’ is ontleend aan het gedicht Hof van Rutger Kopland.